HEMELREIZEN
In de Hermetica, maar ook in veel andere filosofische en gnostische geschriften uit de oudheid wordt uitgegaan van een Geestelijke Lichtwereld (pleroma) die een Zielewereld voortbrengt in zeven ‘hemelen’, die worden gesymboliseerd in de toenmalig bekende planeten (Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus, aangevuld met Zon en Maan). De eigenschappen van de planeten (uitvloeisels van God) komen in de mens. De mens dient deze invloeden in het leven te verwerken, d.w.z. de goede eigenschappen te versterken, maar vooral de slechte eigenschappen om te bouwen tot goede.
In de antieke wereld werd deze symboliek vaak gebruikt. Zowel in de joodse merkawamystiek (Henoch) als in de christelijke gnostiek (Evangelie van Maria Magdalena) alsook in de hermetica (Corpus Hermeticum) kom je interessante beschrijvingen van dit fenomeen tegen. Het thema komt voor in vele mysteriereligies, zoals in de populaire Mithras-mysteriën en in veel andere geschriften. Zo schreef bijvoorbeeld de Zweedse ziener Emanuel Swedenborg een aantal lijvige boekwerken met openbaringen over zijn hemelreizen.
De kern van deze verhalen ligt, verborgen achter de projectie naar buiten, in de innerlijke reis van de mens zelf. De reis langs zijn eigen ‘mysteriën’. Een proces van bewustwording. Het is een boeiende, nog steeds zeer actuele, geschiedenis.
Hieronder een link naar een aantal vergelijkende staatjes over de betekenissen van planeten en dierenriemtekens in dit proces: planeethoedanigheden
**********************
Zie ook het Isis-feuilleton
**********************
MARIA MAGDALENA EN DE DEMONEN
In het Evangelie volgens Lucas lezen we dat naast de twaalf discipelen ook ‘enkele vrouwen, die van boze geesten en ziekten genezen waren’ namelijk ‘Maria van Magdala, uit wie zeven demonen waren weggegaan’ samen met Johanna, Suzanna ‘en nog vele andere vrouwen die hen uit eigen middelen onderhielden (Lucas 8.1-3, Het Nieuwe Testament, Willibrordvertaling, herziene uitgave 1992).
In de Griekse grondtekst staat bij de vrouwen die van boze geesten waren genezen dat zij genezen waren van ‘pneumatoon ponyrón’, boze geesten. Bij Maria Magdalena wordt het woord ‘daimónia’, demonen, gebruikt.
Ook in het later toegevoegde slot (9-20) van hoofdstuk 16 van het Evangelie volgens Marcus is sprake van Maria van Magdala, bij wie zeven daimónia, demonen, uitgedreven waren.
In veel vertalingen, ook in de Statenvertaling lezen we: ‘… sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdalena, van welke zeven duivelen uitgegaan waren’. Dat sluit goed aan op het vermeende zondige karakter van Maria Magdalena, dat vooral tot kerkelijke leer werd door de Paaspreek van Gregorius de Grote in 591. Uit de bijbelse evangeliën is alleen op te maken dat Maria van Magdala tot de getrouwen van Jezus behoorde. Zij volgde hem, zij was bij de kruisiging aanwezig en ging naar zijn graf. Hoe zijn dan toch al die onzinnige verhalen en legenden over Maria als hoer en zondares in de wereld gekomen?
De vermelding ‘van wie zeven demonen zijn uitgegaan’ is voor velerlei uitleg vatbaar. De zeven demonen werden nogal eens verbonden met de zeven hoofdzonden. Paus Gregorius de Grote stelde dat er zeven ‘hoofdzonden’ zijn, die op hun beurt andere zonden teweegbrengen. Deze hoofdzonden zijn ira (woede), gula (onmatigheid, vraatzucht), luxuria (onkuisheid, wellust), invidia (nijd, jaloezie), acedia (ledigheid, luiheid), superbia (hovaardij) en avaritia (gierigheid). Bij een vrouw dacht men in de eerste plaats aan de zonde luxuria, onkuisheid.
In zijn preek in 591 verklaarde Gregorius dat de niet bij naam genoemde zondares uit het Evangelie volgens Lucas (7.36-50), Maria van Bethanië en Maria Magdalena één persoon waren. En daarmee was het kerkelijk lot over de Magdaleense bezegeld. Vanaf nu was zij een zondares, een hoer, die in genade door Jezus was aangenomen.
Het is pas in 1969 dat de Katholieke Kerk haar standpunt over Maria Magdalena herroept en geruisloos vaststelt dat Maria Magdalena niet gelijkgesteld mag worden met de zondares uit het Evangelie volgens Lucas (zie o.a. Esther de Boer, Maria Magdalena. De mythe voorbij, p.26).
Wat waren die demonen?
In de Griekse oudheid werden demonen meestal gezien als goede geesten, beschermengelen tussen de goden en de mensen. Bij Homerus worden de begrippen ‘goden’ en ‘demonen’ zelfs door elkaar heen gebruikt. In een dialoog tussen Socrates en Hermogenes over goden, demonen en helden (Plato, Cratylus 397-398) gebruikt Socrates ook het woord ‘daemón’, kundig, wijs, ervaren. Daemonen zijn in die dialoog wijze mensen uit de ‘gouden generatie’ waar Hesiodes (Werken & dagen, 121 e.v.) verslag van doet. Socrates heeft het echter vooral over zijn daimon, een geest die hem aanspoorde de ‘waarheid’ te vinden.
In het oude jodendom komen we ook demonen tegen. In het Oude Testament slechts sporadisch, maar in de joodse literatuur na het begin van onze jaartelling meer, zoals in de boeken van Henoch (vanaf ca. 100 na Chr.). Flavius Josephus schrijft in de eerste eeuw demonen als ‘geesten van slechte mensen die zich nestelen in levende personen’ (Joodse Oorlog VII.185). In zijn Antiquitates Judaicea (De Oude Geschiedenis van de Joden, vertaling F.J.A.M.Meijer en M.A.Wes, Ambo Amsterdam) heeft Flavius Josephus het over uitdrijving van ‘boze geesten’, demonen door Davids harpspel bij Saul (VI.166-168). Davids zoon, Salomo, zou bezweringsformules hebben geschreven waarmee mensen die door geesten bezeten waren deze uit konden drijven (VIII.45).
In het Nieuwe Testament komen we, buiten de eerdere vermeldingen bij Lucas, ook demonen tegen in hetzelfde achtste hoofdstuk. Jezus komt een man tegen die in de macht was van daimonia (8.27). Jezus beveelt de pneumati akathartó (onreine geest) uit de man weg te gaan (8.29). Ook op andere plaatsen in het Nieuwe Testament komen we demonen in de betekenis van boze inwonende geesten tegen. Jezus drijft hen uit (zoals bij Marcus 7.26-29) en geeft deze macht ook door aan zijn discipelen; bij o.a. Marcus (3.15), die het heeft over de macht om daimonia uit te drijven, en ook bijv. in Handelingen 8.7 die schrijft over het uitdrijven van pneumata akatharta, onreine geesten; opvallend hier ook het verschil als bij Lucas (8.27 en 8.29). In de Apokalyps (9.20) worden demonen gelijkgesteld met afgoden, dus lijken daar buiten de mens geplaatst. Maar we hebben het dan over ‘zij die zich niet bekeerden van hun moorden, toverkunsten, ontucht en dieverij’ (9.21). Een innerlijke zaak dus.
Je zou dus geneigd zijn om de ‘demonen’ die uit waren gegaan bij Maria Magdalena als boze, onreine geesten te zien, ja zelfs als duivels. Maar dan zien we iets heel belangrijks over het hoofd.
De hermetische traditie
In de hermetica (de hermetische teksten die Hermes Trismegistus zou hebben nagelaten) worden demonen veelal gezien als goede geesten die als ‘krachten’ tussen God en mens fungeren (ook wel engelen).
Centraal in de hermetica staat de nous, het Al-bewustzijn. Als de menselijke ziel zich richt op het Goede vloeit zij geheel over in het Albewustzijn (nous), maar als de ziel nog onbewust is omdat ze niet tot gnosis (kennis) is gekomen, dan wacht een nieuwe incarnatie (herkansing).
In het Corpus Hermeticum lezen we dat het bewustzijn de gedachten voortbrengt; goede (door God ingezaaid) en slechte door de demonen (CH IX.3-4). Dat laat ruimte voor een interpretatie dat de mens een keuze kan maken voor het goede of het kwade. In het totaal-Bewustzijn is alles aanwezig, zoals dat na eeuwen weer geherformuleerd wordt in de ‘nieuwe’ wetenschap door o.a. Van Lommel, Sheldrake, Laszlo en de onderzoekers van het Zero-Point-Field.
In het zestiende traktaat van het Corpus Hermeticum lezen we:
Het is namelijk zo dat zodra wij geboren zijn en een ziel hebben gekregen, nemen de geesten, die in dienst staan van elk der planeten, ieder zijn eigen mens onder zijn hoede nemen, op het ogenblik dat zij in dienst staan van het gesternte dat bij de geboorte is geconstelleerd.
Want zij lossen elkaar van ogenblik tot ogenblik af: zij blijven niet steeds in functie, maar wisselen bij toerbeurt. Nu goed dan, die daimonen dringen door de openingen van het lichaam binnen in het emotionele deel en het wellustige deel van de ziel en kwellen haar, ieder met zijn eigen speciale uitstraling. Maar het geestelijke deel van de ziel blijft staande, niet beheerst door de geesten, en gereed om God te ontvangen (CH XVI.15 in de vertaling van Roelof van den Broek, Hermetische Geschriften, Amsterdam 2016).
In de Hermetica, maar ook in veel andere filosofische en gnostische geschriften uit de oudheid wordt uitgegaan van een Geestelijke Lichtwereld (pleroma) die een Zielewereld voortbrengt in zeven ‘hemelen’, die worden gesymboliseerd in de toenmalig bekende planeten (Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus, aangevuld met Zon en Maan). De eigenschappen van de planeten (ook wel demonen genoemd) komen in de mens. De mens dient deze invloeden in het leven te verwerken, d.w.z. de goede eigenschappen te versterken, maar vooral de slechte eigenschappen om te bouwen tot goede.
Daarom is God de Vader van allen en alles, en de Zon is de bouwmeester van het heelal, en de kosmos is het instrument waarmee hij zijn bouwwerk tot stand brengt. Het geestelijke Wezen bestuurt het hemelgewelf, en het hemelgewelf de goden van de planeten, maar het zijn de geesten (daimonen) die, ondergeschikt aan deze goden, op hun beurt de mensen besturen (CH XVI.18 in de vertaling van Roelof van den Broek).
In het eerste traktaat van het Corpus Hermeticum wordt aan Hermes geopenbaard wat er gebeurt na de lichamelijke dood:
`Allereerst geef je bij de ontbinding van het stoffelijke lichaam het lichaam zelf over aan verandering, en het uiterlijk dat je hebt wordt onzichtbaar, en je persoonlijkheid, die geen uitstraling meer heeft, geef je over aan de demon. En de zintuigen van het lichaam keren terug naar hun respectievelijke bronnen, ze worden zelfstandige entiteiten en voegen zich weer bij de astrale energieën. De drift en de begeerte keren beide terug naar de redeloze natuur.
En zo begeeft zich de mens dan omhoog door het samenstel der sferen: aan de eerste sfeer geeft hij zijn vermogen tot groei en vermindering, aan de tweede het instrument van het slechte, de nu effectloze listigheid, aan de derde het onmachtig geworden bedrog uit begeerte, aan de vierde het uiterlijk vertoon van de heerschappij, nu zonder hebzucht, aan de vijfde de goddeloze overmoed van de onbezonnen doldriestheid, aan de zesde de boze zucht naar rijkdom, die nu geen invloed meer heeft, en aan de zevende sfeer de leugen die valstrikken spant.
En dan komt de mens, ontdaan van astrale invloeden, in de achtste sfeer, slechts in het bezit van zijn eigenlijke zelf, en samen met de geestelijke wezens bezingt hij de Vader. En alle aanwezigen verheugen zich over zijn aankomst, en als hij dan aan zijn metgezellen gelijk geworden is, hoort hij ook hoe bepaalde Machten boven de achtste sfeer met zoete stem God bezingen. En dan stijgen zij in rangorde op naar de Vader, geven zichzelf over aan de Machten (Dynameis in de Griekse tekst – JS) en, zelf Machten geworden, gaan zij op in God. Dat is de gelukkige voleinding voor hen die de Gnosis bezitten: vergoddelijkt te worden!’ (CH I.24-26 in de vertaling van Roelof van den Broek)
Terug naar Maria Magdalena
Het Evangelie volgens Lucas en het toegevoegde slot van het Evangelie volgens Marcus zijn geschreven aan het eind van de eerste eeuw. Het Corpus Hermeticum is ongeveer uit dezelfde tijd. We krijgen nu een ander zicht op de zogenaamde demonen. Ze worden niet uitgedreven door Jezus, maar in de eigen ziel verwerkt door gnosis of, zoals in de christelijke gnostiek, door de innerlijke verlosser, Christus. Die verwerking is ook wonderschoon uitgebeeld in het Evangelie volgens Maria (Magdalena) waarin Jezus aan Maria Magdalena de reis van de ziel omhoog door de hemelsferen beschrijft (Jacob Slavenburg en Willem Glaudemans, De Nag Hammadi-geschriften, Deventer 2004, p.1122-1123):
… De eerste vorm is de duisternis.
De tweede de begeerte.
De derde de onwetendheid.
De vierde is de prikkel van de dood.
De vijfde is het koninkrijk van het vlees.
De zesde is de domme wijsheid van het vlees.
De zevende is de vertoornde wijsheid.
Dat zijn de zeven heerschappijen van de Woede.
Ze vroegen de ziel: “Vanwaar kom je…en waarheen ben je op weg…?”
De ziel antwoordde en sprak:
“Wat mij bindt is gedood en wat mij omringt is overwonnen.
Mijn begeerte heeft opgehouden te bestaan
en de onwetendheid is gestorven.
In een wereld ben ik bevrijd uit een andere wereld en in een beeld door een beeld van boven;
want de boeien der vergetelheid hebben een tijdelijke duur…”
Gnosis en de Jung-codex
Gnosis is het Griekse woord voor kennis, inzicht. Geen uiterlijke (cognitieve) kennis, maar het weten van binnenuit. In die zin is gnosis even oud als de mensheid. Vanaf zijn oorsprong wordt de mens begeleid door de gnosis, al werd hij zich dat in de voortgaande evolutie steeds minder bewust.
Lees verder…»Matters in Hand
The year of 2009 promises to be a year of many enjoyable events. On November 1, for instance, will appear Het grote boek der apokiefen (The Great Book of the Apocrypha), a comprehensive work in which virtually all Christian apocryphal and secret writings from the first four centuries have been incorporated. I am happy to see that even in church circles, ever more room is provided for texts that have been hidden for centuries, because they do not agree with the vision of the church in the fourth century. It has become increasingly clear that this vision deviates considerably from what was experienced and felt in the earliest Christian churches.
Apart from that I also perceive a growing interest in "the find of the century:" i.e., the tomb of Jesus, his family, his wife and children. Naturally, there is still a good deal of reticence, not only from church authorities, but also from Bible scholars. This reticence is actually a good thing. Practicing science is not the same as writing a novel. Yet, I have noticed that one of the reasons for that is fear. If this is true, one might wonder what then is left of faith? The Theological College of Princeton University had the courage to organize a congress in Jerusalem where more than fifty international scholars gave their opinion on this spectacular discovery. It turned into a rather fervent discussion. There was a great deal of skepticism among theologians. How could this be the Jesus? Had he not bodily ascended to heaven, and was he not single instead of married with children? That simply couldn’t be true. And anyway the names from the tomb occurred frequently in Palestine during the first century.
Other researchers mentioned the significant combination and the undeniable facts. It was decided that further investigation was called for. We are waiting for the results, although I have the impression that not a great deal is going on right now . . . After the notorious film about the find during Easter 2007 by the Discovery Channel which strongly suggests that Jesus’ tomb has finally been located, the arguments in the National Geographic documentary on the other hand, are not very convincing, and can easily be refuted.
Boekbesprekingen Vrijen met God – Over ‘heilige bruiloften’, erotiek en religie
In ‘Vrijen met God’ doe ik verslag van mijn onderzoek naar de Heilige Bruiloft (hieros gamos), de rol daarin van ‘goden’ en mensen, naar de Grote Godin, de tempelhierodulen (ten onrechte tempelprostituees genoemd) en de rol van seksualiteit (of juist het uitsluiten daarvan) in de religie. Ik besteed een apart hoofdstuk aan Lilith, volgens oude overleveringen de eerste vrouw van Adam, en aan haar demonisering. In het laatste hoofdstuk ‘seks op weg naar God’ doe ik verslag van mensen en groepen die door de eeuwen heen – tot op de de dag van vandaag – een verbinding trachtten te maken tussen seksualiteit en religie, om de heelheid van de mens te ervaren volgens de symboliek van de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke.
> Een interview over ‘Vrijen met God’ in Frontier (mei-juni 2015, pdf)
> Heldere boekbespreking op de smaakvolle site van Historiek over ‘Vrijen met God’
> Een mooie beschouwing in ‘Historiën‘: gaan erotiek en religie samen?
> Interview over ‘Vrijen met God’ met Rinus van Warven voor Omroep Gelderland
Lees verder…»Het graf van Jezus
Volgens de kerkelijke leer is Jezus met lichaam en al ten hemel gevaren. In het esoterisch en gnostisch christendom is dit altijd een buitengewoon vreemde gedachte geweest. Een spirituele opstanding ja! Maar een opstanding ‘in den vleze’, daar willen veel oude getuigen niet aan. Verhelderend is bijvoorbeeld het indrukwekkende geschrift ‘De verhandeling over de opstanding’ uit de Nag Hammadi-vondst (in de Jung-codex).
Lees verder…»De kwestie Maria Magdalena
Het belangrijkste argument tegen de aanname dat met de ontdekking van het graf in Talpiot in Jeruzalem het familiegraf van Jezus zou zijn ontdekt is wel dat de gevonden namen zo algemeen waren in de eerste eeuw dat je daar geen conclusies aan kunt verbinden. Dat is waar, maar de combinatie van die namen is nogal uitzonderlijk. De sleutel ligt bij de naam Mariamme. Op een van de ossuaria was de inscriptie aangebracht ´Mariamme e mara´. De makers van de documentaire over de ontdekking van het graf relateren de naam Mariamme aan Maria Magdalena. Ze doen dit op basis van een vierde eeuws apocrief manuscript, de ‘Handelingen van Filippus’. Dit argument werd (terecht) lek geprikt door critici. Dus als Mariamme niet Maria Magdalena was, kon iedereen weer rustig gaan slapen…
Toen ik echter met Willem Glaudemans in de jaren negentig bezig was met de integrale vertaling van de Nag Hammadi-geschriften in het Nederlands, kwamen wij de naam Mariamme nogal eens tegen. En inderdaad… ze was Maria Magdalena. Het betreffen hier teksten uit de eerste eeuw (en een papyrus uit begin tweede eeuw).